Uit het boek gegrepen
Lees mee met korte passages uit het boek.
1969.
De wind raast door zijn donkerbruine haren. Met veertig kilometer per uur vliegt hij door de straten van Leeuwen, een dorpje in Limburg. Van zijn eerste loon heeft hij zijn brommer gekocht. Een rood met grijze Kreidler Florett. “Hou je vast!” schreeuwt hij uitgelaten over zijn schouder naar zijn beste vriend Theo, die achterop zit. “Wat?!” roept Theo. “Hou je vast!” Hij voert de snelheid op naar vijftig kilometer per uur. Wat een heerlijk vrij gevoel geeft dit. Wat zou hij gedaan hebben als hij zou weten dat deze rit indirect de rest van zijn leven en dat van zijn toekomstige gezin zou tekenen?
“Hoi mama!” roep ik als ik door de achterdeur de keuken binnenkom na een gewone schooldag in groep vier. Zoals elke schooldag zit mama al op mijn broer en mij te wachten. Ik kijk naar mama’s reactie en probeer een inschatting te maken hoe ze zich voelt. Is ze vrolijk vandaag? Ik zie aan haar houding en aan haar gezicht dat ze vrolijk is. "Gelukkig," zeg ik opgelucht in mezelf.
Ik hoor het bekende intro van een van mijn lievelingsliedjes en daar begint Danny de Munk te zingen: “Krijg toch allemaal de klere, val voor mijn part allemaal dood.” De mensen om ons heen pakken elkaar stevig vast. Er ontstaan spontaan overal om ons heen koppeltjes. Ik zie mijn nicht naar ons kijken, nieuwsgierig wat er gaat gebeuren. Ik kijk Patrick aan en hij mij. Hij slaat zijn armen om me heen. We dansen in elkaars armen en ik geniet van iedere seconde. “Had ik maar iemand om van te houden, twee zachte armen om me heen,” zingt Danny verder. De spanning bouwt op en dan gebeurt het. Het gaat vanzelf. Ik hoef niet na te denken. Ineens begrijp ik alle ophef wel. Zoenen is fantastisch!
“Roy is een aparte jongen,” zegt Femke eerlijk. “Hij is aardig en grappig, maar ik kan niet echt hoogte van hem krijgen.” Ik hoor alleen ‘aardig’ en ‘grappig’. Ik merk dat ik mijn zinnen op hem wil zetten. Hij doet aardig tegen mij en we hebben een klik, dus misschien kan het iets worden. Ik wil zo ontzettend graag een vriendje. De eerste en laatste keer dat ik een vriend had, was op mijn veertiende. Ik verlang naar liefde en geborgenheid. “Hij heeft geen vriendin op dit moment, maar hij heeft laatst wel een meisje mee naar huis genomen. Dat doet hij wel vaker.” “Mee naar huis genomen?” vraag ik. “Ja, ik vond haar niet aardig, ze waren irritant luidruchtig in de nacht en ze ging ’s ochtends weer naar huis zonder gedag te zeggen.” Ik negeer het nare gevoel dat ik krijg van wat ik net gehoord heb en luister verder naar Femke.
“Ik ben moe,” zeg ik nog een keer, maar hij gaat door. “Als je van me houdt, dan doe je mee,” zegt hij. Wat?! Hij wacht niet op mijn reactie. Ik word bang van hem. Hij is boos. Wat heb ik gedaan? Zou hij me stom vinden, omdat ik naar huis wilde? Ik kan er niet te lang over nadenken, want hij trekt mijn schoenen en mijn broek uit. “Wat doe je?!” Ik krijg geen antwoord. Ik durf niet te zeggen dat ik dit niet wil. De blik in zijn ogen is donker en ik wil hem niet nog bozer maken. Roy beweegt weer met zijn dronken hoofd naar me toe. Ik probeer hem weg te duwen en ik zoen niet meer terug. Ik vind het echt niet meer leuk. Dan pakt hij mijn handen en houdt ze stevig vast boven mijn hoofd.
Ineens stond hij voor de deur van de feestzaal met zijn vrienden. Ik zag het toevallig door een raam. Ik schrok en werd bang. Ik ben bevriend met Jeroen, die ook bij de muziekkapel van mijn vader speelt. Jeroen is negen jaar ouder dan ik en hij is groot en sterk. Ik vertelde hem dat ik het uitgemaakt had met Roy en dat hij met zijn vrienden voor de deur stond. Jeroen ging direct met nog iemand van de muziekkapel naar buiten. Ik weet niet wat daar gebeurd is, maar toen Jeroen terugkwam, zei hij vastberaden: “Die zie je niet meer terug.” Ik ben weer veilig. Niemand weet wat er de afgelopen maanden is gebeurd en dat wil ik graag zo houden. Ik neem me voor om er nooit meer aan te denken. Klaar. Door met mijn leven.
De avond vliegt voorbij. Al pratende schuift Mark steeds dichter naar mij toe. Hij vindt me leuk! Ik vind hem leuk. We gaan vanavond zoenen, dat is wel duidelijk. Niet veel later legt hij zijn hand op mijn been. Ik lach naar hem. Hij komt nog dichterbij. Dit is leuk. Kom maar op. We zoenen elkaar. Het zoenen is heerlijk en we gaan langzaam over in vrijen. Er vliegt zo een uur voorbij en dan komt plotseling de vraag: “Blijf je slapen?” Even gaat er een schok door me heen. Seks! Maar dat gevoel werk ik snel weg. Ik wil me niet meer laten tegenhouden door dat onheilspellende rotgevoel. Ik vind deze jongen heel leuk en ondanks dat ik me heb voorgenomen om niet meteen seks te hebben de eerste date, ga ik het toch doen. Ik wil dit niet verpesten.
Ik kijk vol liefde naar het prachtige meisje dat in mijn armen ligt. Plotseling komt er een oergevoel in mij naar boven. Ik word overmeesterd door een allesomvattend gevoel van liefde en verantwoordelijkheid. Ik zal er alles, maar dan ook alles aan doen om ervoor te zorgen dat ze alles krijgt wat ze nodig heeft. Ik zal haar alle liefde van de wereld geven. Ze zal zich geen moment voelen zoals ik me heb gevoeld toen ik klein was. Er komt een leeuwin in mij naar boven die haar welpje elke dag, elk uur en elke seconde zal beschermen. Mark en ik zijn allebei in tranen. Het zijn tranen van geluk.
Plotseling voel ik me niet goed. Ben ik duizelig? Het is nog honderd meter lopen naar mijn werk en ik kom niet meer vooruit. Mijn lichaam begint te trillen. Mijn armen en mijn benen trillen, zelfs mijn romp trilt. Ik voel mijn benen slap worden en ik word overweldigd door een gevoel van angst. Ik kan het niet. Ik wil weg. Ik wil terug de auto in. Ik spreek mezelf toe dat ik me niet moet aanstellen. Jij kan dit!, zeg ik tegen mezelf en ik loop een paar stappen richting mijn werk. Maar dan kan ik niet meer verder. Het nare gevoel wint en ik loop met trillende benen terug naar de auto. Pas als ik in de auto zit, voel ik me iets rustiger. Bij de gedachte om het nog een keer te proberen, begin ik weer te trillen. Het lukt me niet. Ik kan daar met geen mogelijkheid naar binnen. Überhaupt wil ik niet dat ze me zo zien. Ik wil naar huis.
Marion vraagt om mijn ogen te sluiten, het plaatje in mijn hoofd te nemen en zoveel mogelijk details te vertellen over wat ik zie en wat ik voel. Ik voel paniek opkomen bij het oproepen van dit beeld. De paniek in mijn lichaam laait op terwijl ik aan het vertellen ben. Ik ben bang dat ik zo meteen overmand word door de paniek. Ik voel het gewoon gebeuren. Wat als ik flauwval? Ik wil niet meer. “Ik ben bang dat ik flauw ga vallen,” zeg ik tegen Marion. Dit is misschien wel het moeilijkste wat ik ooit gedaan heb in mijn leven. Gelukkig heb ik tot nu toe positieve ervaringen opgedaan met de EMDR-sessies die ik al gedaan heb. Ik wil echt van dat nare rotgevoel af. En daar doe ik alles voor. Ik kan erop vertrouwen dat Marion precies weet wat ze moet doen als ik volledig in paniek raak. “Blijf erbij, je zal niet flauwvallen,” zegt ze op vastberaden toon. Ik moet op haar vertrouwen. En op mezelf. “Ga maar door.”
“Nog één minuut!” roept Jill. Ze kijkt op de grote klok die op de tv te zien is. Ik kijk naar Mark. De tijd dat ik blij was om hem te kussen met oud en nieuw is voorbij. Toch ga ik zo meteen blij reageren. Voor de meisjes. “Tien, negen, acht, zeven, zes!” roepen we met z’n allen. Het is heerlijk om de opgewonden snoetjes van onze meisjes te zien. Aftellen met oud en nieuw heeft iets magisch. “Vijf, vier, drie, twee, een! Gelukkig nieuwjaar!” We geven de meisjes een dikke knuffel en een kus. Ik lach van buiten. Ik probeer me zo blij mogelijk te gedragen. Mark pakt me vast en zoent me stevig op de mond. Het voelt leeg. Dit is niet goed. Ik besef dat ik allang het antwoord weet op wat ik niet wil weten.
Terwijl ik naar beneden loop om koffie te maken, gaat de deurbel weer. Dat zijn vast de werkmannen. Nietsvermoedend dat mijn leven binnen nu en tien seconden voor altijd zal veranderen, maak ik de deur open.
Ik verbaas me over mezelf. Mijn lichaam werkt mee. Ik voel me fijn. Ik ben opgewonden. Het nare rotgevoel meldt zich niet. Het is verdwenen. Weg. Ik kan het niet geloven. We gaan zoenend naar boven. We kleden ons uit. “Wat ben je mooi.” Hij vindt me mooi. Ik geef me over en geniet. Voor het eerst in mijn leven. Zonder angst. Van seks.
Als zijn naam op de factuur staat, heeft hij hier geslapen.” “Weet je dat zeker?” vraag ik. “Ja. Sorry,” zegt ze. “Ik ben bang dat je vriend iets uit te leggen heeft.” Slik. “Ik mag geen inhoudelijke informatie geven, maar over wie gaat het?” Ik noem zijn naam. Wat ontzettend lief dat deze vrouw met me mee wil denken. Het is even stil aan de andere kant van de lijn.”Uuuuhm,” zegt ze. Ik hoor haar aarzelen. “Ik mag geen inhoudelijke informatie geven,” herhaalt ze. Ze weet meer. Ik voel het. Help me alsjeblief! “Zie je iets in de computer?” vraag ik, wetende dat ik haar in een onmogelijke positie zet. Het is weer even stil aan de andere kant van de lijn. En dan komt de genadeslag: “Ik zie meerdere contante betalingen van deze persoon in ons hotel, op meerdere dagen het afgelopen jaar.” Wat?! Nee!
Ik probeer mezelf tot rust te brengen. Ik ben veilig. Het was een droom. Het is oké. Met mijn hoofd weet ik dat het nu goed is. Maar mijn lichaam is volledig ontregeld en in paniek. Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt. Op dit moment is het eerlijk gezegd elke nacht raak. De dromen verschillen, de onrust en paniek waarmee ik wakker word is hetzelfde.
Ik ben bij een psychologe en een psychotherapeute geweest. Ik ging een jaar lang wekelijks naar een haptotherapeut om te leren voelen. Ik ging naar Mike en Kelly om van mezelf te leren houden. Door alles ging ik me beter voelen en elke keer hielp het me weer een stukje verder. Maar die klotepaniek komt na verloop van tijd elke keer weer terug. Iets in mij blijft maar vechten. Maar waarom? Tegen wat? Terwijl het verdriet toeneemt, voel ik de paniek zakken. Waarom is het niet een keer klaar? Ik wil me zo graag goed voelen.
Ik ben doodmoe, maar er is iets veranderd in mezelf. Het zware gevoel is er niet meer. Ik voel het niet meer in mijn lichaam. Ik moest het niet wegduwen, maar ik moest het aankijken en erkennen.
Het is tijd om terug te blikken. “Weet je nog hoe je hier meer dan een jaar geleden binnenkwam?” vraagt Roos. “Pfff … ja … Ik stond strak van de spanning in mijn lichaam en ik was doodmoe van het strijden tegen alle gevoelens die ik binnenhield.” “Dat klopt,” zegt Roos. “Hoewel het aan de buitenkant niet te zien was, ervaarde je vanbinnen de wereld als onveilig. Je was mega-alert op alles. Je had jezelf aangeleerd om op te letten. Altijd en overal, elk moment van de dag.” Oef, die komt binnen. Dat klopt.
Zojuist heeft mijn zenuwstelsel een nieuw gevoel geleerd. Een gevoel van veiligheid. Het is nog ieniemini klein, maar het is er en ik hou er nu al van. Ik kan niet goed beschrijven wat dit vanbinnen met me doet, maar ik voel dat het belangrijk is.
Er verschijnt een grote glimlach op mijn gezicht. Mijn lichaam ontspant en ik weet het zeker. Ik heb het goed gedaan. Ik blijf voortaan niet meer in situaties die niet goed voor me zijn. Dat mag gewoon.